Huis van Vrede

We gingen met z’n tweeën. Het zou één van m’n eerste huisbezoeken worden. Mijn wijkbroeder Jozef was veel ouder dan ik, en een heel ervaren ouderling. Ik was een groentje en nauwelijks ontwaakt uit de verlengde pubertijd, die het studentenleven met zich meebrengt.
De verkiezing en benoeming kwamen heel ongelegen. Maar bedanken was geen optie volgens onze predikant. Ik werd dus ouderling: een beetje tegen wil en dank.


‘Er moet een taakverdeling zijn’, zei Jozef eerder al. ‘Jij doet de aftrap: begint met gebed en leest een stuk uit de Bijbel voor naar eigen keuze, en dan eindig ik’.
‘Eindigen’ is kerkelijk jargon voor het dankgebed, waarmee een activiteit met een min of meer religieus karakter wordt afgesloten. Mijn leerlingen op school zeggen dat ook altijd tijdens een laatste les: ‘Meneer even snel eindigen, we moeten de bus halen.’ Ik heb dan nog wel eens de neiging het dankgebed te laten uitlopen. Maar dat ter zijde.


‘Je moet ter inleiding van het gesprek over dat bijbelgedeelte wel iets zinvols zeggen’, vervolgde Jozef. Dat laatste vond ik lastig. Ik ben slecht in monologen. Mijn dagelijks werk bestaat uit het uitleggen van wiskundesommen, waarvan de ordening zich volgens de regels van de logica als vanzelf ontvouwt. Dat is anders met teksten uit de Bijbel; beducht als ik ben voor ketterse uitleg. Tijdens de lessen geloofsleer op de middelbare school was me ingeprent dat je er zómaar naast kunt zitten. Ook kende ik deze mensen niet, met wie we in gesprek zouden gaan.


Alsof hij mijn gedachten las, zei Jozef: ‘Zij is pas lid van onze kerk, werkt bij het Leger des Heils en is nog maar een jaar of wat gelovig. Haar (tweede) man is geen lid, maar officier in het Leger: majoor of zo.’
‘Bijzonder! En toch Vrijgemaakt geworden?’ vroeg ik.
‘Ja dat is op z’n minst opmerkelijk. Want bij het Leger zien ze het ambt niet natuurlijk …’.
‘Hoe erg is dat?’ flapte ik er tactloos uit, te laat beseffend dat de toevoeging ‘natuurlijk’ geen ruimte biedt voor tegenwerpingen. Maar er was gelukkig geen tijd meer voor discussie en mijn woorden verwaaiden in de kille winterlucht.


Per fiets naderden we het lage pandje in het Damster Kwartier. Een schippershuisje zoals je ze in die buurt meer ziet. We liepen langs een roestig bestelbusje met het opschrift ‘Schoonmaakbedrijf Boender’. Op het dak een stapel ladders.


Ze doet zelf open en ontvangt ons met open armen. Ze is een vrouw van midden vijftig, met vriendelijke ogen.
‘Broeders wees welkom. Mag ik uw jas aannemen?’
Wat een hartverwarmend onthaal! Maar Ik schrik als we de kleine woonkamer binnenlopen. Deze zit vol! Zuster Wilma Ketelaar heeft, onwetend van de vrijgemaakte traditie, behalve haar man ook haar beide zoons uitgenodigd. Verder zitten er nog drie mensen. Het blijken buren. De oude man bij de kachel, waar ik naast kom te zitten, stelt zichzelf voor als Derk. Ik knik hem vriendelijk toe en hij steekt meteen van wal. Hij legt, zonder dat ik ernaar vraag, zijn hele leven op tafel en heeft daar weinig woorden voor nodig.
‘Ik was vroeger scheepslader en daarom doet mijn rug het niet meer’, zegt hij met doffe stem. Zijn gehavende gebit werkt bij het spreken ook al niet mee. ‘Mijn vrouw is al vier jaar uit de tijd’, vervolgt hij.


Wilma’s zoons, George en Kevin, vast genoemd naar voetbaliconen uit de Engelse competitie, kijken zwijgend en wat ongemakkelijk naar de punten van hun schoenen. Opgetrommeld door moeder, denk ik. ‘Mag ik raden: zijn jullie de gebroeders Boender? Wonen jullie hier nog?’, vraag ik.
‘Nee, in de Oosterparkbuurt. Mam nodigde ons uit. De voetbaltraining gaat vanavond toch niet door, dus het kan wel even’.
Jozef onderhoudt zich intussen met de twee andere gasten: een jonge in zwart geklede vrouw met een mager uiterlijk en holle ogen, geflankeerd door een man met lang ongekamd haar en een wilde, nicotinekleurige baard. Ze hebben zich wel voorgesteld, maar hun namen heb ik niet goed gehoord.


Ik voel me gespannen vanwege het onverwachte. Het zullen vast mensen zijn met weinig bijbelkennis, mensen met een verleden of een problematisch leven. Maar de spanning valt weg wanneer Wilma Jozef en mij nog even voorstelt aan de aanwezige gasten.

‘Ik heb jullie allemaal uitgenodigd, omdat ik het heel fijn vind dat er vanavond mensen van de kerk aanwezig zijn, die over Jezus vertellen’. Ze straalt daarbij diepe genegenheid uit, zó zelfs, dat er iets verandert in de atmosfeer van deze kleine, veel te volle en met blauwe rook gevulde ruimte. Iets wat ik nog niet eerder zó had ervaren: een sfeer van vrede!
Hier zit een engel temidden van een bont gezelschap van gekwelden en verslaafden, samen met twee vrome mannen van de kerk. Het boek ‘Vanavond huisbezoek’, dat ik ter inleiding op het ouderlingschap ooit gelezen heb, heeft mij niet voorbereid op een dergelijke ontmoeting.
Mijn confrater kijkt schichtig om zich heen en knikt me toe, ten teken dat ik met de schriftlezing kan beginnen. ‘Het gaat over de landman en de wijnstok’, kondig ik aan.


Tijdens mijn overdenking zie ik dat de ogen van Derk zwaar beginnen te worden. Slaap lijkt hem te overmannen. Het inleidende knikkebollen is reeds begonnen. Ik wil net iets zeggen over het snoeien van ranken, hetgeen gerekend moet worden tot een belangrijke taak van de landman. Maar bij de voorbereiding had ik een heel ander gezelschap voor ogen. Ik haper. Heel resoluut maakt Wilma van de stilte gebruik. Ze haakt behendig in op de strekking van deze betekenisvolle gelijkenis. Met passie vertelt ze het verhaal van de ommekeer in haar leven en de hechte band met de Heer, een verbinding zó sterk als die tussen wijnstok en -rank.
‘Ik wil niks liever dan dat George en Kevin ook zover komen. Ik kan hen helaas niet dwingen. Maar Derk wil er meer over weten. Heel mooi dat jullie dit bijbelgedeelte hebben uitgekozen’. Bij het horen van zijn naam schrikt Derk wakker uit zijn hazenslaap en knikt opnieuw, maar nu ten teken dat hij de woorden van Wilma bevestigt.


Nooit eerder had ik iemand zo’n spontaan en diep doorleefd getuigenis horen geven van geloof, hoop en liefde. Hier is iemand aan het woord die haar leven wijdt aan de minste broeders van de Heer. Dat deed ze ook vóór haar ommekeer al.
‘Nu besef ik helemáál dat mijn leven hier én bij het Leger, een sterke bodem heeft gekregen.
Mijn diepste motief ligt niet in mezelf, maar buiten mijzelf in een Persoon, mijn Redder’, zegt ze.


Toen we weer buiten stonden zei Jozef, dat het wel een goed bezoek was, maar het duurde wel een kwartier te lang!
‘Nu komen we te laat bij de volgende afspraak’.
Ik stak mijn shagje op, dat ik tijdens het bezoek had gedraaid. Vanwege de indrukken die ik deze avond opdeed én vanwege de taken die ik vanavond allemaal had, was ik niet aan roken toegekomen. Ook had ik de klok onvoldoende in de gaten gehouden. In gedachten verzonken stapte ik op de fiets en we reden naar de volgende afspraak.


Vaak komt dit tafereel weer bij me boven. In het bijzonder gebeurt dat, als er een beroep op me wordt gedaan. Niet alleen taalkundig en schriftgetrouw uitgebalanceerde formulieren doen dat, maar ook deze en andere ervaringen trekken me over de streep. Je zou dat ‘roepingsbesef’ kunnen noemen. Beste lezers, stap ook eens zo’n huis van vrede binnen. Het kost je misschien wat meer tijd dan je had gepland, maar je wordt er wel wijzer van.


Jan Bouwkamp

delen

Recommended Posts